
De piano is tussen 1698 en 1709 door Bartolomeo Cristofori in Florence uitgevonden, en heette toen pianoforte, fortepiano, of hammerklavier. Silbermann was een van de eerste Duitse pianobouwers, en Johann Sebastian Bach heeft ook al kennis gehad van diens instrumenten. De vernieuwing van klavecimbel naar pianoforte was enorm, er was een nieuw type instrument ontwikkeld, dat een totaal andere klank had.
Aanvankelijk waren de hamertjes met hard leer omspannen, later werd dat vervangen door het zachtere samengeperste vilten hamertje, wat grote invloed op de klank had, en een rondere meer zangerige toon opleverde. Het mechaniek werkte aanvankelijk als volgt: Drukte men een toets in, dan sloeg een hamertje tegen een snaar. Dat was een vernieuwing, want tot die tijd kende men alleen het door een toets getokkelde snaar principe. Bij het stoss-mechaniek (het latere Engelse mechaniek) zit de hamer op een aparte hamerlijst, bij het prell-mechaniek (werd later het Duitse of Weense mechaniek) is de hamer onmiddellijk op het achtereinde van de toets bevestigd. Dit mechaniek speelde veel lichter dan het stoss-mechaniek. Broadwood kreeg het patent op de uitvinding van het pedaal in 1783.[3][4] In 1822 vond Erard het repetitiemechaniek uit (mechanisme à double échappement), waarbij de hamer na de aanslag niet in de rusttoestand terugvalt, doch halverwege wordt opgevangen door een met leer bespannen vanger. Het voordeel was dat er nu sneller achtereen op dezelfde toets kon worden gespeeld ofwel gerepeteerd. Het gietijzeren raam en het kruissnarige systeem werden voor het eerst in Amerika toegepast. Hierdoor konden er ook grotere spanningen op de snaren komen dan bij de houten frames van voor die tijd, wat resulteerde in krachtiger fortes en betere stembaarheid.
Maak jouw eigen website met JouwWeb